Altijd B
Tijdens het geven van VCA-cursus krijg ik te maken met allerlei cursisten. Leidinggevenden, stratenmakers, kraanmachinisten, preventiemedewerkers, lassers, tractorchauffeurs enz. Hoe meer verschillende beroepen in een groep hoe boeiender de cursus. Van elkaar kun je namelijk heel veel leren, daar kan geen boek tegenop.
Ik nodig iedereen uit om te komen met praktijkvoorbeelden over de verschillende onderwerpen die worden behandeld.
Ik vraag of ze bijvoorbeeld wel eens bij een Arbo-arts zijn geweest, of een ongeval hebben meegemaakt, of een bezoek van de Arbeidsinspectie. Als mensen uit hun eigen praktijkervaring vertellen wordt het voor de anderen ook veel duidelijker. Dan is het geen theoretisch verhaal meer uit het boek maar gaat het “leven”. Gevolg is dat het interessanter is en de lesstof beter blijft “hangen”.
Ook wordt er veel aandacht besteed aan het oefenen van examenvragen.
Het B-VCA en VOL-VCA examen bestaat uit meerkeuze vragen. (A-B-C) Voor B-VCA zijn dat er 40 waarvan je er maximaal 12 fout mag hebben. Bij VOL-VCA zijn dat er 70 waarvan je er maximaal 21 fout mag hebben.
Je kunt het boek nog zo goed doornemen, als je niet goed oefent op de vragen is het examen nog een zware dobber. Het lijkt soms wel een examen Nederlands. Lange zinnen, misleidende antwoorden. Het gebruik van woorden die erg op elkaar lijken. Zoals in een de antwoorden spreken over de Arbeidsinspectie en de Arbo-dienst, werkgever en werknemer, stroppen en lengen. Als je niet heel goed (en vooral rustig) leest, ga je de bietenbrug op.
Zeker voor degenen die hun middelbare schooltijd al jaren achter zich hebben liggen of voor dyslectische cursisten, valt dat echt niet mee.
Ik probeer de mensen hardop te laten redenen. Wat weet je over het onderwerp, wat wordt er precies gevraagd. Let op de zogenaamde “instinkers”. Wat kun je direct uitsluiten.
Zo gaan we het hele boek door. Over het algemeen gaat dit echt heel goed. Dan beginnen de cursisten de manier van vraagstellen door te krijgen en lukt het steeds beter om tot het goede antwoord te komen.
Maar soms, zit er wel eens iemand tussen…daar wil het maar niet mee lukken. Nu kan ik in een paar lesavonden natuurlijk niet iemands manier van omgaan met dergelijke vragen veranderen. Maar ik probeer het wel zoveel mogelijk. Een inspannende bezigheid, en soms knap frustrerend ook.
Iemand die bij ieder antwoord steevast begint met “ik gok op…”. Dat is tenen-krommend als je net een half uur iets aan het uitleggen bent geweest. Niks gokken, je kunt het dan gewoon zeker weten.
Of een cursist die elke keer een antwoord geeft waarvan iedereen denkt “hoe komt hij daar nou aan?”
Dan is de verklaring van zo iemand soms heel verhelderend. “Ik doe gewoon altijd antwoord B…”